∆ 5.2 TATATATRA

Goeiemorgen, berg in zicht! (15/9)

’s Ochtends is één van de kamergenoten al weg. Het bleek een militair uitziende vent te zijn met bloemen; ik had hem in het station ook al gespot. Toen ik ’s nachts mijn rugzak ergens tussen propte, hoopte ik de hele nacht dat zijn rozen daar niet verstopt zaten. De andere coupégenoot was een fysiotherapeut uit Gdynia. Hij maakte me erop attent dat de snor koffie serveerde. De snor gaf me ook m’n ticket terug, dus hij moet ieders hoofd wel onthouden. Dat is pas een persoonlijke service. Toen Michal de fysio me vroeg waar ik vandaan kwam, was de tweede vraag of het daar niet gevaarlijk was. Ik stond even perplex: gevaarlijk? Wel ja, met al die vluchtelingen die jullie opvangen. Zij krijgen op tv nogal wat propaganda te verduren over problemen met vluchtelingen of immigranten tout court. Michal, nochtans voor de rest niet zo’n rechtse rakker, zou ze allemaal terug naar Afrika sturen. Je zet hier ook maar weinig kleur op straat, eigenijk. Af en toe een verdwaalde Roma die staat te bedelen, maar dat moet het zowat zijn. In het station blijken de toiletten open van 8u00 tot 20u00, maar is de deur toch gesloten. Een ziekte waar ze hier nog wel meer last van hebben, zou later blijken.

Gezien de vertraging, ga ik te voet op zoek naar de kabelbaan die me naar m’n startplek brengt. Na me wederom een aantal keer te vergissen in oriëntatie, een winkelbediende blazend uit haar rookpauze te halen – ze zijn hier echt niet vriendelijk, bereik ik de lift. Een massa volk, ik voel me precies in Walibi. Pientere venters van raftingtochten proberen mensen te overhalen met hen mee te gaan. Ik hoop dat zo veel mogelijk mensen mee gaan, maar de wachtrij blijft stug staan. Wat me opvalt, is dat het hier echt allemaal Polen zijn. Meer dan drie uur aanschuiven en aan de start blijkt waarom: ze stoppen de cabine verdorie amper halfvol. Eenmaal helemaal boven wil ik er helemaal weg. Als het beneden Walibi was, lijkt het alsof hierboven het Lam Gods hangt. De Poolse dagjestoeristen doen me vooral denken aan irritante Russische patsers op doortocht. In het plan vooraf stond om ‘misschien’ een eerste stuk van de route te doen, maar ondanks de vertraging en ondanks de voorwaardelijke wijs zet ik het meteen op een lopen. Het valt me meteen op dat ik de enige ben met zo’n Big Bastard op m’n bult.

De mannen lopen in een soortement militaire outfit, voorzien van camera om hun halsbrekende toeren continu te filmen. De vrouwen wenen zich op de rode loper van één of ander skiresort. Alleen in een legging – dat is nog steeds géén broek, dames -, een potserige muts en knalwitte sportsletsen (hoe doen ze dat toch?). Ze zijn lagen dik gemaquilleerd, lijken in een parfumvat gevallen en nemen constant selfies. Het zijn waarlijk draken die ge van uren in de omtrek ruikt afkomen als een mobiele Paris Ici.

Niet nadenken: gewoon gaan; vluchten. Het wordt meteen pittig, maar zolang ik sportschoenen zie passeren, blijf ik min of meer gerust. Iedereen spreekt me aan in het Pools, een ander nationaliteit toerist kom ik hier niet tegen. Allen lachen ze met uit met BB. Medelijden kennen ze hier niet direct. Na een uurtje of zo word ik al meteen getrakteerd op het betere klimwerk: met kettingen aan haken jezelf over richels omhoog hijsen. Alleen komt er geen einde aan dit soort parcours, hetgeen geen evidentie is met zo’n BB op je rug. Op een gegeven moment schiet de adrenaline waarlijk de hoogte in wanneer je spleten van honderden meters diep dient te overbruggen met alleen deze kettingen en een smalle richel. Eens dat overwonnen, word ik ik kwaad omdat dit stuk slechts een ‘zijsprong’ naar een piek was. Ik diende terug te keren om m’n pad verder te zetten. De zijsprong was sowieso niks waard omwille het slechte weer. Ik heb wel een condor gezien, daarboven.

Het parcours blijft geaccidenteerd en ik begin me stilaan wat op te jagen of ik wel op tijd bij de hut zou geraken. Ik bevind me stilaan immers aan de noordzijde en het zou hier gauw donker beginnen worden. Eens de afdaling ingezet, is BB eerder een voordeel: het kost me geen krachten, het geeft me een gevoel van veiligheid – als ik val, hoef ik enkel achterover te leunen om me niet te bezeren – het is enkel opletten voor de knieën. Die stampen van telkens +100 kg op één gewricht kunnen niet gezond zijn.

Ik haal de hut op tijd, maar deze is o-ver-vol. Ik betaal 25 zloty voor een plek op de vloer. De keuken is doorlopend open, maar de helft van de tijd dicht. Prijzen zijn er zeer schappelijk, maar de mensen blijven onvriendelijk. Het zit er vol draken en Poolse patsers. Ik heb geen zin in getouwtrek om een plek op de vloer en zoek een plek buiten onder het afdak. Het zou een onderbroken nachtrust worden door af en toe waker te willen van de kou. Het vriest.

Lopen. Weglopen. Vluchten. (16/9)

Ik ben moe en zou graag een dag ter plekke blijven, maar niet in deze overbevolkte hut. Die steeds sluimerende keelontsteking begint opnieuw op te spelen. Ik besluit een alternatieve route te nemen die me op zo’n twee uur naar de volgende hut zou brengen. Op die manier kan ik de rest van de dag daar doorbrengen. Ik doe wat energie op door een gevriesdroogde maaltijd klaar te maken, maar in plaats van kipcurrypasta proef ik Dior-ik-weet-niet-welk-fragrance-for-women. Stomme draken.

Het is vannacht beginnen regenen en je ziet geen honderd meter voor je uit vanwege de immer aanwezige mist. Ik zet aan en kom min of meer op schema aan bij de volgende hut. Dit is nog erger. Nog groter, nog meer overbevolkt. Nog meer boertige dagjestoeristen. Ik begin ze in mijn hoofd kutpolen te noemen. Ze kijken me vooral vreemd aan wanneer ik uitgerengend met mijn grote zak aankom, slaken een diepe zucht wanneer ik zeg geen Pools te verstaan en snoepen de stoel vanonder een vertrekker zijn poep vandaan terwijl ik er nota bene beleefd op sta te wachten. Ik ga naar de receptie, maar hier opnieuw hetzelfde bordje ‘Doorlopend Open’, in combinatie met een gesloten deur. Ik vlucht dit mierennest uit,wurm me door de selfiepakkende draken en zet het op een lopen. Zonder nadenken. Kolère en koppigheid zijn steeds mijn beste motivatoren geweest, dus ik zou het wel trekken.

Probleem: op het programma staat de Wysy, Polens hoogste top (2500m) terwijl ikzelf vertrek van zo’n 1300m. Op de smalle paadjes blijft het frustreren in paraderende draken en alles filmende patsers. Die me niet laten inhalen, noch even opzij gaan voor hun fotomoment. Ik hoopte dat ze met hun witte sportsletsen vol in een berenstront zouden trappen.

Op mijn kaart staat dat het tot boven zo’n 2u40 is, de lokale wegwijzers wijzen me op 3u20 en de dalende tegenliggers zeggen allen dat het nog drie uur is, maakt niet uit waar ik ze tegen kom. Het is erg, erg, zwaar. Het doet me aan Corsica denken, maar dan zonder de hitte. Gelukkig is het gestopt met regenen maar de stenen liggen er spekglad bij. Na tien stappen ben ik buiten adem en moet ik minstens een minuut halt houden om op adem te komen. Dat roken en drinken en niet sporten, eisen hun tol.

Iedereen die ik tegen kom, spreekt me aan. In het Pools uiteraard. De helft loopt met een zucht en een minieme grijns verder als ik zeg geen Pools te verstaan, de andere helft zegt dat het nog steeds minstens drie uur tot de top is en dat ik beter rechtsomkeer kan maken. Zeggen zijn, op hun sportsletsen terwijl ze een sadistisch lachje omwille van m’n lading niet kunnen onderdrukken.

Eén Pool, die in Ieper werkt als chauffeur, maant me aan door te peddelen of terug te keren. Ik word stilaan nerveus, zeg mij niet wat te doen of denken. In noodgevallen smijt ik mijn slaapzak hieruit en doe ik morgen verder, moeial.

Het vervelende aan klimmen is dat je steeds een piek voor je ziet. Die lijkt vaak binnen voetbereik. Eens je bijna op die piek bent, zie je dat er nog een piek achter ligt. Zo gaat dat het maar verder tot je blij bent zo hoog in de wolken te zitten dat je niet meer naar boven kan kijken.

Ik ontmoet Arthur en Janusz (maar ik mag John zeggen). Ze halen me in en brabbelen iets in het Pools. Ik zeg dat ik er geen hol van versta. Arthur vraagt welke talen ik wel spreek. Engels, Frans, Duits, Nederlands. Ach, Nederlands, fonkelen Arthurs oogjes. “Ik woon in Rotterdam!” Ze geven me wat courage door te zeggen dat Arthur met zijn knie sukkelt en dat het nog zo’n uurtje is tot de top. Mooi, dan haal ik het voor donker. Het weer is slecht en ik zit weer aan de noordzijde. De avond lijkt al sinds 15u00 vallende te zijn.

Vanaf nu wordt het heel wat technischer. Denk aan de kettingen van gisteren, maar dan constant. Ik heb mijn rust nodig, dus geef ik voorrang aan de dalende draken en patsers. Maar dat is buiten de Polen gerekend: ze willen voorkomen dat ik zou staan lachen met hun sukkelende grietjes en manen me aan eerst naar boven te klauteren. Zodat zij dan vrolijk met mij kunnen lachen. Kutpolen. Wannaberussen. Onderweg zie ik het laatste restje sneeuw.

Iets verder ontmoet ik opnieuw de chauffeur uit Ieper. “No good … problem … no good … you: down!” declameert hij. Ik vraag wat het probleem is: is het pad onderbroken, onweer, wat kan het probleem zijn? Hij antwoordt met hetzelfde mantra: “You, problem, no good.” Het meisje dat hem vergezelt zegt me dat het bauw donker wordt (het is amper 16u30?!) en maant me aan haast te maken. Ik vraag hoe lang het nog is en ze antwoodt met een halfuur. Ik zie het probleem niet en ga verder. Ze wensen me succes en verklaren me gek.

Vanaf nu begin ik aan elke daler een update van de tijd te vragen, het begint snel donker te worden, het weer wordt erg guur en het traject stilaan alpine. Eén van hen is Peter, de eerste niet-Pool die ik tegen kom. Peter is een Slovaak die nieuwsgierig was naar de andere kant van ’the wall’. Hij heeft duidelijk nog frisse benen, want begint op zijn gemak een schoon-weer-oraatje, half hangend op een richel ver boven het diepe niets. Peter gaat nog even naar beneden, maar keert later terug: hij verblijfti n de hut die ook mijn einddoel is. Ik ben blij met de zekerhieid dat er mij iemand zal ‘oprapen’.

Wat verderop aan de kettingen, maar echt niet veel verder, ontmoet ik opnieuw Arthur en Janusz die van de top terugkomen. Arthur  biedt me een kop thee aan, maar ook koffie en een handvol snoep en chocolade. Hij vraagt me of ik koud heb omdat mijn hand zo trilt, maar dat is eerder van de spanning en de vermoeidheid. Het is nog een kwartiertje naar boven, maar het is er erg gevaarlijk. Je ziet geen meter voor je en de wind blaast er makkelijk 100 km/uur. Zijt voorzichtig met jouw zak, zegt Arthur. Dit is nu de tweede koffieklets op een kwartier tijd in een lichtjes apocalyptische situatie. Janusz neemt een foto, Arthur geeft me zijn visitekaartje, Janusz schrijft er z’n websitedres  bij. In ruil voor foto’s van mijn trip, krijg ik de foto die hij van mij en Arthur maakte. Ze wensen me geluk en onze wegen scheiden.

Ik sleur me naar boven naar wat mijn laatste klimmende meters horen te zijn. De nevelwind blaast als gek: het wordt steeds moeilijker het evenwicht te behouden en ik word steeds afhankelijker van kettingen en andere hulpmiddelen. Ik moet me concentreren om me te concentreren. Eén moment de kracht in één van de ledematen minderen en een windstoot zou me zo honderden meters neerwaarts keilen.

Eindelijk: de top. Ik geniet niet van het uitzicht: er is er geen. Enkel een gierende nevel vergezelt me daarboven. Ik ben het pad kwijt, ik zie geen meter voor me uit. Met een beetje pech en Murphy, passeert Peter nu net de top en mis ik mijn back-up. Ik ga terug op zoek naar een pad. De wind gaat harder en harder te keer. Voor mij zie ik reen rotsenzee waarlangs de wolken naar boven suizen. Heel sporadisch spot ik een likje verf en iets wat op een pad moet lijken. Dit is surreëel.

Achter me duikt een schim op: Peter.  Ik zei tegen hem dat ik het moeilijk had de kentekens te vinden. Jij keek vreemd op en zei: “Just follow the path!”. Ik keek voor me en zag stenen en een stomende nevelstorm. Ik liet hem de leiding nemen en mijn daaltechnieken lieten me toe hem makkelijk te kunnen volgen. Al wat ik zag, waren zijn hielen.

Plots doemde – als uit het niks – een gigantisch gebouw op. Ik kan m’n geluk niet op. Peter wees op een vos enkele meters bij ons vandaan, maar wat kan me die onnozele vos schelen. Binnenin de hut wachtte me een verademing. Lekker warm en zo goed als leeg. Wat een verschil met de Poolse herrie aan de andere kant. Er is hier geen elektriciteit, dus ik blijf nog wat langer van de buitenwereld afgescheiden. Ik vraag een bed en een pintje. Gelukkig kan ik hier ook nog in zloty’s betalen. Het meisje zegt dat ik maar eerst mijn pintje moet opdrinken en dat ze me dan de ‘accommodatie’ zal laten zien. Peter kijkt me verwonderd aan met mijn pint. Zelf houdt hij het bij zo’n mierzoete kruidenthee. Ricolathee, of zoiets. De accommodaties zijn schitterend: een bed en een wc, een kilometer verder waar jouw lichamelijk restafval op de keien kletst, maar je wel je gevoeg with a view kan doen dankzij het panoramisch venster. Er is absoluut geen elektriciteit: de gelagzaal wordt verlicht door meerdere olielampjes. Ik breng de avond door met Peter en een Tsjechisch stel en nog een resem halveliters. Alleen voor mij: de rest houdt het bij de theetjes.

Peter geeft me nog wat tips over wat te bezoeken in Slovakije. Hijzelf is van Kosice, maar woont nu in de buurt van Zilina. Hij spreekt zo overtuigend over Kosice dat ik het meteen toevoeg aan mijn lijstje. Het Tsjechisch koppel neemt een gitaar en maakt er een kampvuurmoment rond olielamp van. Yeah, baby! Dit is de reden waarom ik in zo’n hut op een bergtop zit, niet om één of ander Gucciparfum te eten.

Bij dat musiceren viel me op dat ze een akkoord gebruiken dat ik niet ken: H. Blijkbaar is dat woon een B. Ze lijken niet te begrijpen dat ik het akkoordenscala A-C-D-E-F-G–H toch maar wat bizar vind. Na een langere avond dan gepland, kruip ik onder de wol. Letterlijk: ik zou me dood zweten.

Bewoonde wereld. (17/9)

Ik twijfelde nog even of ik een dag zou doorbrengen in dit gezellig, donker hal. Maar ik koos opnieuw voor de vlucht vooruit. Ik wil alleen zijn en blijkbaar lukt dit alleen als je onderweg bent. Ik neem mijn tijd om dit schriftje aan te vullen en schrok mijn Slovaaks ontbijt naar binnen. “Breakfast is served from 7:00 till 7:30.” Er zitten een aantal joligaards tussen de beheerders van deze hut. Zo kan je een fiets huren (nou, veel succes daar mee), is er een bushalte voor de hut en staat er ergens een bord dat je verbiedt met naaldhakken rond te lopen op de rotsige ondergrond.

Het tweede luik van het als bergmens leven, schrap ik. Ik neem de kortste route naar beneden, recht naar eens station. Dan zien we wel. Onderweg kom ik een aantal kerels tegen die een halve huisraad met zich meedragen. Eén draagt een vat bier op zijn rug. Wat verder beneden zou blijken dat dit bevoorrading voor de hut is. Voor zover ik het Slovaakse bord kan ontcijferen, kan iedereen één van de pakketten meezeulen naar boven in ruil voor gratis thee.

Hier geen witte sportsletsen en patserboys, thans niet in de hoger gelegen gebieden. Hoe lager je gaat, hoe vaker je ze tegenkomt. Het is dus niet louter een Pools verschijnsel. EN ALLEMAAL LIJKEN ZE IN EEN VAT PARFUM GEVALLEN TE ZIJN! Walgelijk. Ik hoop dat moeder hen ’s zomers straft met miljoenen agressieve wespen die dolgedraaid geraken door deze zoete geuren.

Het heeft vannacht geregend, maar het weer is nu ideaal: droog en zo’n graad of twintig. Na een tweetal uur bereik ik de volgende hut, maar dat is geen halte voor mij. Vanaf nu komen we terug in de bewoonde wereld. Ik maak even een zijsprong naar een monument voor Tatraslachtoffers en Slovaken die het leven lieten in de bergen waar dan ook ter wereld. Het gedenkteken, noem het gerust een gedenkdorp, is enig in de wereld en bijzonder indrukwekkend. Over een ganse heuvelrug zijn herdenkplaatjes verankerd aan rotsen en bomen, kleurige kruisjes waarin Maria’s huizen bewaken de boel. Er lijkt geen einde te komen aan deze droge opsomming van bergslachtoffers. Wat opvalt, zijn de leeftijden. Het overgrote deel van de dodelijke slachtoffers was amper twintig jaar oud. Ik wist dat er nog steeds enkele dodelijke ongelukken beuren in het gebied, maar dit is wel erg confronterend.

Ik laat me verder afzakken en na een tijd beland ik bij een stationnetje. Te midden te velde, met aan de overkant een kotje met twee man dwars op de straat. Het lijkt wel een militair checkpoint, maar de beeltenis van een pintje op het plakkaat stemt me gerust. Ik bestel een biertje en vraag hoe het met de treintoestanden zit. Ik krijg een treinticket en een biertje dat in AXE FOR MEN gedoopt lijkt te zijn. Wederom: walgelijk.

Het treintje tuft richting Poprad Ik loop even het station uit om de atmosfeer wat op te snuiven. Als het me bevalt en ik zou niet te ver een hotelkamer vinden, kan ik hier even bekomen. Ik twijfel echter niet lang en ga terug het station in. “Kaartje naar Kosice, alsjeblieft.”

Op deze trein zijn er stopcontacten in overvloed aanwezig (lees je mee, NMBS?) en kan ik mijn mobieltje in minieme mate opladen om een hotelkamer vast te leggen. Ik vind er eentje voor een euro of dertig. In Kosice aangekomen, is de batterij weer gaan slapen en ben ik aangewezen op mijn orieëntatie. Dit is een heel gezellig centrum en met een klein ommetje vind ik het hotel. Jezus: dit is een appartement met salon, in plaats van een kamer. Oud en versleten en niet bijster proper, maar net wat ik nodig had om even op adem te komen. Een bad en de komende dagen verder plannen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *