∆ 5.4 BRATISLAVA

Pressburg (19/9)

Voor geen meter geslapen. Snurker. Trein met nogal actieve veringen die aan een rotvaart voortraast. Ik denk aan de man die ik op de vorige nachttrein ontmoette en die me vertelde dat die trein amper een week eerder een zwaar ongeluk heeft gehad.

Rechtstaand pissen op zo’n springkasteel: ook een uitdaging. Net als weten waar ge zijt. Wat ook opvalt hier, maar even goed in andere landen, is de wijze van halt houden in een station. Trein nadert station in volle vaart en slaat dan alle remmen ineens toe. Het aroma van weggesleten metaal is het lot van de wachtenden op het perron.

Omdat ik intussen genoeg tijd heb doorgebracht in stations, neem ik nu ineens de taxi. Dom idee: voor vijftien euro geschoren om me twee straten verder (niet eens voor de deur, lamzak) af te zetten. Maar goed, ik ben blij in een gemoedelijker atmosfeer te zitten. Kalinka, de receptioniste, laat me zelfs meteen inchecken maar ik wil de anderen op de kamer niet onnodig wakker maken en maak de plannen voor de komende dagen.

Ik herinner me plots eens steegje in Warschau waar er ergens op de derde verdieping een raampje open stond. Voor dat open raampje, was een plankje bevestigd met een kooitje waardoor de mussen vrolijk binnen huppelden.

Het is hier druilerig. Ik maak meteen een grote toer door de stad. Dit is helemaal anders dan Warschau en Kosice. Het oude centrum is veel kleiner, van waaruit de stad langzaamaan maar heel erg breed uitdijt. De auto is hier, in tegenstelling tot de twee vorige steden, aanwezig en buiten de voetgangerszone zelfs gewoon Koning. Je merkt hier aan alles dat het meer een routinetoerisme is. Busjes, treintjes, vreemde petjes en parapluutjes. Onvriendelijke horecapersoneel. Ik ben moegetergd en heb geen zin meer om door de regen te sjokken naar de zoveelste kerk. Ik baan me een weg door de meute en ondanks dat er hier al sinds 7u30 activiteit was, blijkt dat niet zo. “Sorry, we’re closed.” ’t Ziet er nochtans behoorlijk open uit, wijveken. Bij de tweede poging bouw ik wat meer voorzichtigheid in. Ik stap binnen, zeg hallo en krijg een hallo terug terwijl er drie taarten me aanstaren. Het is onduidelijk of ze hier allemaal werken, dus vraag ik aan de oudste taart achter de toog (de toogtaart als het ware) of de zaak zeker geopend is. “I said hello,” repliceert de toogtaart op een lacherige toon. Ik antwoord geïrriteerd dat ik vroeg of de zaak open was. Ze antwoord van ja en mocht ik Slovaaks kunnen zou ik ja zekerst verstaan hebben. Koe. Het ontbijt is in orde, daar niet van, maar zo een boertigheid verdient geen fooi. Dat regelt ze zelf wel door nog meer te zuchten en te blazen omdat ze te weinig wisselgeld heeft. Truuken van de foor. Ge moogt ze hebben, uw vijftig centen. Toogtaart.

Het hostel mikt op jongeren, zo veel is duidelijk. Een siësta zit er niet in. De slaapzaal ligt nog vol met roesuitslapers. Er ligt er zelfs gewoon eentje in mijn bed. Ik krijg het er allemaal van op mij heupen en geraak volledig opgedraaid. Ik voel de nood weer te vluchten. Maar waar naar toe? En ben ik eigenlijk niet net aangekomen? Heb ik wel geslapen? Misschien moet ik me maar weer kapot lopen op de één of andere berg.

De onrust heeft me weer geld gekost. Deze ochtend heb ik een ticket geregeld voord de bus morgen, maar ik trek het zo lang niet. Ik neem hem vanavond al. Denk ik. Of niet.

In België kan ik me doodergeren aan de – vaak met veel klaroengeschal onthaalde – architecturale ontwerpen. Oude panden worden zonder traantjes plat gegooid en vervangen door prefab steen- en glaspanelen die uit dezelfde Legodoos lijken te komen. De vorm van het ontwerp heet telkens ‘variatie op kubus’. En dat terwijl er toch meer architecten met creatieve geest afstuderen. Allen ingezet in tekenfabrieken omdat werken met dezelfde materialen (en dus leveranciers) goedkoper is. Allemaal eenheidsworst, niet alleen in België, maar wereldwijd. Wordt het binnen pakweg twintig jaar nog wel de moeite te reizen, als alles er overal hetzelfde uitziet? Worden onze geesten door deze platte ontwerpen niet heel lui en weinig kritisch? Enkel de prijs en wat je er voor in de plaats krijgt, tellen. Met wat, bedoelen we niet duurzaamheid, ruimte, een uniek ontwerp, charme, authenticiteit, maar locatie, snufjes en extra. We worden volgzame slaven in een IKEA-wereld.

De tramchauffeurs lijken wel die van bij ons: constant aan de ringelingeling hangen. Constant solliciteren naar slechte reactie van reizigers en wellicht klaar om bij het minste incident in staking te gaan. Bij geen enkel van de drie steden heb ik een gigantisch oostblok/communistisch gevoel.

Mede door de Ryanairperikelen, een gebrek aan schappelijke Wizzairprijzen en een wat sputterend ecogeweten, waag ik de terugreis met de bus. Famous Eurolines: twintig uur op de bus, gepakt en gezakt en in elkaar geprakt. Wachten in een aftands busstation waar de afdakken langs de onderzijde voorzien zijn van netten om vallende brokstukken tegen te houden. Ik heb weer prijs: Bratislava is opvallend vuiler met meer grafiti, afval, vervallen gebouwen en bedelende mensen. Eentje, twee, drie: volgens mij moet het snel rondgaan dat die snuiter met die bult een vrijgevig watje is. De laatste is echter een grapjanus en verpest het voor al de rest. Hij doet een uitleg in het Slovaaks en zijn Engelse vertaling beperkt hem tot ’tien cent’. Hij krijgt van mij nen euro, maar hij is niet content. “Tien cent,” zegt hij. Ik vraag hem of hij misschien tien euro moet hebben. Hij toont me voor hoe je tot 10 telt. Ik zeg dat ik wel kan tellen en probeer hem duidelijk te maken dat hij nu één euro heeft: wil hij er tien? Neen, zegt hij. Ik zeg dat ik het dan niet meer begrijp. Hij loopt achteloos weg en gooit me nog een “I’m sorry for you” toe.

In de Slovaakse hut kwam er ineens een Poolse man tussenbeide (blijkbaar kunnen Slovaken, Tsjechen en Polen elkaar min of meer begrijpen) met de opmerking: “Bon Jovi heeft voor mij ooit een nummer gezongen, dat geloof je niet hé!”. Blijkbaar moet hij ooit op familiebezoek geweest zijn in de VS en daar een bezoek gebracht hebben aan een Poolse pub. Om te vieren dat er in die pub een echte Pool zat, zongen ze voor hem een Poolse feestklassieker. Op het einde zong één man heel erg mee en dat was dus den John.

Ik heb nog geen enkel mopje over noord- of zuidpolen gemaakt.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *