Een doordeweekse vakantiedag, in drie bedrijven.
Bedrijf 1
“10.00 uur, dit is het radionieuws,” galmt het over de werf. Een passant passeert, want dat is wat passanten doen. Iemand op de werf vloekt ‘godverdomme’. De passant probeerde oogcontact te vermijden, maar kijkt nu toch op. “Hopelijk krijgt deze regering een dik pak slaag in 2024, de losers!” De passant begrijpt niet wat de man bezielt. Was het een nieuwsitem over de repatriëring van Belgen in Israël dat de man getriggerd heeft? De man heeft zich de eerdere dagen wel al eens laten gaan over br**n mannen, voetbalploegen vol ‘vreemdelingen’ en ‘apen in Brussel’.
Hij dringt aan: “Het is toch waar hé!”
“Tjah,” prevelt de passant terwijl een stevigere tred toegepast wordt.
“Slechter dan nu kan toch niet?”
“Dat weet ik zo nog niet,” zegt de passant en duikt de hoek om.
Bedrijf 2
Tijdens de ‘Week van het bos’ plant een lagere school een uitstap naar het bos. Er volgt een oproep voor vervoer, die maar matig gehoor krijgt. Een papa biedt zich aan om in uiterste nood beschikbaar te zijn. De kinderen joelen uitgelaten op de achterbank.
“Wajo … dat is familie van mij,” wijst X naar gekleurde mensen in het straatbeeld. “Ojo, kijk daar: nog familie!”
“Wa zegt gij nu, dat kan toch niet allemaal familie zijn,” reageert Y.
“Kijk daar jong, nog familie,” schorschreeuwt Z nog voor X kan antwoorden. “Allemaal zwarte pietjes!”
“Nog een zwarte pietje,” doet Y mee.
Enkele tellen later zit de papa in een volgeladen auto waarin kinderen elke zwarte persoon op straat aanmoedigen met ‘zwarte pietje’. Van waar komt dit? Hij denkt terug naar z’n eigen kindertijd en denkt met schaamte terug aan die keer op de parking van een supermarkt waar hij als achtjarige voor het eerst een zwarte mens zag en die met het enige begrip dat hij kende: “Kijk daar: zwarte piet!”
We zijn intussen wel 30 jaar verder. Voor of tegen: de samenleving is een pak diverser geworden. Zwarte piet is roetpiet geworden. Deze kinderen zitten – in tegenstelling tot de papa – in de klas, bij de scouts, in de voetbalclub of dansles samen met kinderen van kleur. En toch gebruiken ze dat vermaledijde begrip dat ze eigenlijk nooit gekend hebben.
“Stop met dat te zeggen, ik wil dit niet meer horen,” zegt de papa kordaat.
“Waarom mag je dat niet zeggen,” vraagt Y.
“Waarom zou je dat willen zeggen,” antwoordt de papa.
Maar hij kent het antwoord. Y en Z niet.
Bedrijf 3
Na een nazomerloopje in het bos, bekomt de sporter even met een boek op een bank. De zonnestralen steken af en toe door het zich krampachtig vasthoudend bladerdak. Af en toe vallen er wat druppels die tegelijk verfrissend zijn als een aankondiging voor de herfst. Het is ‘Week van het bos’ en veel scholen maken een uitstap naar het bos.
Ook in dit bos. Opvallend veel scholen uit de stad, die al wat verder moeten uitwijken op zoek naar wat bomen. De kinderen rollen uit het bos met een verzameling aan bladeren, kastanjes en takken. Ze groeperen ter hoogte van het bankje waar de sporter op zit. Toevallig hangt er op dat bankje ook een plaatje met ‘poezie’, zoals de kinderen het zelf uitspreken.
Ze zijn geïntrigeerd en komen één voor één het plaatje voorlezen. Ondertussen belt de juf naar de busmaatschappij, want die bosbus blijft nu toch wel lang weg. Die blijkt er over een kwartiertje aan te komen en ze keuvelt koukleumend verder met de andere leerkrachten. De kinderen hebben minder last van de kou. Sommigen houden zich warm door te rollebollen, andere houden het liever wat passiever en rusten uit op de bank naast de sporter.
“Zeg Moussa … ga eens van die bank. Je zit bijna op die meneer zijn schoot, dat is wel onbeleefd,” klinkt het ineens vanachter de bank. Een andere leerkracht spreekt het jongetje aan dat links van de sporter is gaan zitten. Hij kijkt ongeïnteresseerd naar de juf. De sporter kijkt naar het jongetje dat Moussa blijkt te heten en knipoogt vooraleer hij zich omdraait naar de juf.
“Ca va hoor, ik heb daar geen last van,” antwoordt de sporter.
“Ja ok maar niet iedereen heeft dat graag dat je bijna op iemands schoot gaat zitten.”
“Dat valt toch reuze mee,” vraagt de sporter terwijl hij kijkt naar de ruimte tussen hem en Moussa kijkt. Er kan een beukenstam met best wat jaarringen tussen.
“Het is een vorm van respect, ze moeten dat leren,” antwoordt de leerkracht.
Moussa en z’n vriendje links van hem zijn zwart. aan de rechterzijde zit er nog een kind van kleur. Zou het kunnen dat dit iets te maken heeft met de reactie van de leerkracht? Die ‘ze’ in haar laatste zin, klonk erg specifiek. Niet dat de juf meteen als xenofoob hoeft weggezet te worden, dat zou een even grote hyperbool zijn als het ‘op de schoot zitten’ van daarnet. Misschien wil de juf haar kinderen net helpen, door mogelijke frustraties te vermijden in een duotone omgeving.
Wakker
De passant. De papa. De sporter. Dat was drie keer: ik. Op minder dan 12 uur. “Optimism is a moral duty,” zou Karl Popper gezegd hebben. Maar het is verdomd hard daaraan te blijven werken wanner je slag om slinger met pessimisme om de oren wordt geslagen. Of gewoon frontaal op je neus, pardoes op een moment dat je het helemaal niet verwacht. Sommigen gaan zelfs los voor je oogkas om je te helpen aan die Arische blauwe ogen.
Terwijl de samenleving zich opricht, zich groot en sterk maakt voor de strijd tegen het grote wokespook, wordt ik elke dag een beetje wakkerder.
En dat is verdomd vermoeiend.