Dinsdag Nationale Feestdag. Naast een excuus voor een extra frietdag (met mosselen!) in de week, vooral een dag verlof. Bovendien is het goed weer en staat de wind gunstig voor een fietstocht in de polder. Ik ben onlangs begonnen met het verzamelen van tegeltjes om nieuwe horizonten te verkennen. Daarbij begin ik in de regio ten noorden van waar ik woon: het deeltje Zeeuws-Vlaanderen boven het Meetjesland.
Op die tocht beland ik op boerenbaan ergens in Damme. Een plek zoals je er in de regio wel meer hebt: een kronkelend baantje te midden de velden met af en toe een helaas vaak aftakelend boerenerf. Ik laat me meewiegen in de bochten en onder bomen tot ik in de verte een groepje fietsers zie staan. Te midden de boane; no pasaran. Met enige trots laat ik m’n kraakverse fietsbel welluidend klinken; tot voor kort was ik namelijk nog lid van het illegaal clubje fietsers zonder bel. Het groepje kijkt op van hun ijskreem, gaat wat opzij en laat me passeren. Het is ne schone dag, waarom zouden we ons in godsnaam druk maken?
Ik kijk hem aan met een vragende blik en krijg een ferm opgestoken middelvinger terug.
Maar dat verandert een paar hectometers verder. Een kilometer verderop zie ik een rode auto aankomen. Evenredig met het kleur van de wagen, is de bestuurder furieus aan het claxonneren naar het groepje achter me. Hij blijft maar doorgaan en op het moment dat ik hem nader, zie ik een oude man achter het stuur zitten. Een stuur dat hij echt kramp-achtig vast heeft met een gezichtsuitdrukking stijf getrokken van de nijd. Voor ik het goed en wel besef, maakt hij een bruusk manoeuvre als wou hij me van de baan rijden. Ik kijk hem aan met een vragende blik en krijg een ferm opgestoken middelvinger terug. Ik weet niet wat me overkomt en ben volkomen van mijn melk. Mogelijk denkt hij dat ik bij de bende fietsers achter mij hoor en botviert hij z’n frustratie op de eerste die hij tegen komt. In dat geval mag hij wel even naar de ogen laten kijken, want met mijn wielertoeristenoutfit hoor ik duidelijk niet bij de picknickfietsers achter me.
Ik rij hem finaal voorbij, kijk nog even achterom en zie een exemplaar van een VL-sticker blinken. Vanaf dan weet ik dat de man, laat me hem voor het gemak Fernand noemen, nog even met me ging meerijden. Want wat brengt een mens er toe zo in het leven te staan? Waarom de wellicht laatste jaren van je leven zo verbitterd doormaken? Is Fernand misschien het type zondagsrijder die eigenlijk niet bekwaam meer is met de wagen te rijden en opschrikt als hij tot de vaststelling komt dat er nog mensen in het verkeer zijn? Of eerder het type oudere die door diverse tegenslagen een dikke ‘fuck you’ naar het leven doet? Misschien is Fernand een beginnend dementiepatiënt die even gedeconnecteerd van tijd en ruimte en vol in paniek toeterend een uitweg zocht in de velden.
Maar gelet op het stickertje achterop zijn auto, vrees ik dat Fernand (al zal hij er in dit scenario op staan om met ‘Ferdinand’ aangesproken te worden) vooral een bange oude man die al een aantal maatschappij-updates eerder is afgehaakt. Hij zit verbitterd in zijn huis en kijkt toe hoe de wereld (steeds sneller!) veranderd en niet in positieve zin, aldus Fernand. Hij kijkt naar teevee en ziet beelden uit de grootstad die hij niet meer herkend, al was het maar omdat hij er nooit eerder is geweest. Hij steekt zijn computer aan en gaat als koene toetsenbordheld tekeer tegen de zoveelste bedreiging. Hij gaat naar buiten met zijn defensieve jas aan, steeds klaar om elk gevaar op te vangen. Wanneer hij zich bedreigd voelt, schiet er een soortement angstreflex in actie die hem frontaal voor de tegenaanval doet gaan. Maar een tegenaanval op een aanval die imaginair is, is een aanval Fernand. Soms kunnen mensen daar vreemd op reageren, wat jouw beeld dan weer bevestigt. Een vieze cirkel.
Ik moet iets opbeurenders verzinnen, een soort alternatieve waarheid.
Ook al bestaat de kans dat deze laatste versie het dichtst bij de waarheid aanleunt, zo somber kan ik Fernand toch niet achterlaten? Ik moet iets opbeurenders verzinnen, een soort alternatieve waarheid. Ik beslis dat Fernand eigenlijk een goedgemutste tachtiger is die vooral last heeft van verveling en dat hij in zijn zoektocht naar vertier aan het experimenteren is geslaan met hallucinogene middelen. Hij rijdt nu al een uur rond in een landschap vol mandarijnenbomen en een luchtdek van marmelade. Wanneer hij mij kruist, ziet hij een metershoge bloem op twee wolken en caleidoscopische ogen … en verderop staat zo een heel veld! Je zou voor minder gaan toeteren.
Fernand: ik hoop dat je goed thuis raakt.