Gezwind komt hij het gemeentehuis buiten: stevige tred, heldere blik en een Duitse krant onder de oksel geklemd. “Kann ich dir ein paar Fragen stellen,” haal ik m’n beste Germaans boven.
“We zijn hier in ’t Meetjesland, mijne jongen, hier wordt al lang geen Duits meer geklapt.”
89 jaar is hij en hij leest elke dag zijn krant. “Om bij te blijven, mijne jongen!” Zijn interesse in het Oosten reikt overigens verder dan Duitsland. Hij kwam papieren in orde brengen voor een vriendin uit Tadzjikistan die om de zoveel tijd langs komt.
“Ze moeten zij hier tegenwoordig alles weten, gewoon om iemand te kunnen laten langskomen. Tot mijn inkomen toe!”
Ik kijk verbaasd op wanneer Hugo Tadzjikistan liet vallen. Hij had destijds een Tadzjiekse studente in het kot van zijn dochter opgenomen en heeft sindsdien vriendschapsbanden gesmeed met diens moeder. Zelf is hij ook een aantal keer naar daar getrokken.
“Ik ken de wereld, mijne jongen, ik spreek Russisch en ik ben vorig jaar nog zelf met de auto naar Moskou gereden.”
Grote ogen dat ik trok. Hij zag dat hij prijs had en leek er nog een schepje bovenop te doen met een verhaal over een discussie met een Poolse pastoor. Wat een historie, zo onder de kerktoren. Dat terwijl ik dacht dat de meeste meetjes en peetjes amper de torens van Gent hadden gezien, m’n eigen grootouders indachtig.
Of ik hem nu nog wat vragen mag stellen voor de camera?
“Bah neen, mijne jongen, ik heb niks te vertellen, vrees ik.”
En weg is hij.